Gebolde tot uitgespreide, witte, later iet gelige hoed (Ø 4-13 cm) met glad of fijn viltig oppervlak.
Lamellen dicht opeen, wittig, bochtig aangehecht tot vrij. Sporen wit tot lichtroze.
Steel wittig, later onderaan lichtbruinig, vaak met knotvormige voet en met duidelijke ring.
Vlees stevig, geur champignonachtig. Kan maag-darmklachten veroorzaken.
Groeit meestal in het gras, op gazons (juni - november). Algemeen.
Fam.: Agaricaceae.
Niet eetbaar | |
Breedte (cm): 3-13 | |
Hoogte (cm): 3-13 |