Bleekokergele tot okerbruine hoed (Ø 2-8 cm), aanvankelijk kegelvormig, later afgeplat, met enigszins vettig oppervlak, soms met barstjes.
Lamellen grijswit, later tabaksbruin, met vlokkige of gekartelde snede, iets bochtig aangehecht. Sporen tabaksbruin.
Steel hol, vaak met hangende, vliezige, vergankelijk ring.
Vlees geelbruin, geur aangenaam, vrij smakelijk, soms wat bitter.
Groeit op voedselrijke bodem in plantsoenen, wegbermen, graslanden, braakliggend of ruderaal terrein (april - augustus). Algemeen.
Fam.: Strophariaceae (voorheen Bolbitiaceae)
Eetbaar |
Breedte (cm): 2-8 |
Hoogte (cm): 2-10 |