Hoed eerst kegelvormig, later belvormig, vleeskleurig tot bruinroze, gestreept, met ietwat getande rand.
Lamellen wit, vrij ver uiteen, aangehecht.
Steel glad, fijnvezelig en vaak wat bepoederd, soms wat verdicht aan de voet.
Vlees wit, dun, ruikt kruidig, smaakt mild tot onaangenaam.
Groeit op houtig strooisel van loofbomen. September - april. Vrij zeldzaam.
Fam.: Mycenaceae