Kegelvormig tot gebold, groengeel- tot bruinachtig, radiair gestreept hoedje (Ø 5-30 mm), donkerder in het centrum, bedekt met een afstroopbaar vliesje, soms met roestbruine vlekjes.
Plaatjes aangehecht, witachtig tot gelig met lichtere snede. Sporen wit.
Stengel dun maar stevig, bleekgeelgroen, enigszins vettig.
Groeit op dood rottend hout van naaldbomen, vooral op zandgronden (september - oktober). Vrij algemeen.
Geur sterk melig (dit ter onderscheiding van de graskleefsteelmycena)
Fam.: Mycenaceae.
Eetbaar |