Grote platte tot trechtervormige, waaiervormige, geelbruine hoed (Ø tot 30 cm) met donkerbruine, platliggende, duidelijke schubben in kringen.
Poriën crèmekleurig, vrij grof, hoekig, soms enigszins getand, langs de steel aflopend. Sporen wit.
Steel kort en dik, meestal zijdelings aangehecht, gekleurd als de hoed, maar donkerder, tot zwart aan de voet.
Vlees leerachtig, smaakt wat melig, ruikt zurig.
Groeit, vaak dakpansgewijs, op hout van loofbomen, vaak op de es (april - juni, augustus - november). Zeer algemeen.
Fam.: Polyporaceae.
(Foto: © Marij)
Niet eetbaar |