Hoed honingbruin tot grijsbruin (Ø 20 - 50 mm), aanvankelijk kegelvormig, later uitgespreid tot vlak, bij vochtig weer radiaal gestreept, met witte velumrestjes.
Lamellen dicht bijeen, breed aangehecht, eerst bleekbeige, later donkerpaars tot zwartachtig met lichte snede. Sporen paarszwart.
Steel witachtig, zonder ring, viltig aan de basis.
Groeit op voedselrijke bodem, in bossen en op graslanden. Alleenstaand of in groepjes. April - oktober. Algemeen.
Fam.: Psathyrellaceae.
Eetbaar |
Breedte (cm): 2-5 |
Hoogte (cm): 3-10 |