Dadelbruine, eerst gebolde, later afgeplatte hoed (Ø 1-5 cm), in het centrum donderder, met fluwelig oppervlak, opvallend aderig rimpelig.
Lamellen vrij, wittig, later roze. Sporen oudroze.
Steel wittig tot bleekgrijs, zonder velum, fijn bepoederd.
Geur onopvallend.
Groeit op voedselrijke bodem en rottend hout van loofbomen (mei - september). Vrij algemeen.
Fam.: Plutaceae
(Foto: Jac Smout)
Niet eetbaar |
Breedte (cm): 1-5 |
Hoogte (cm): 2-8 |