Oranjegele tot steenrode, gladde, kegelvormige tot gebolde hoed (Ø 2-8), met lichtere randzone, vaak bedekt met vliezige velumresten, die later door de sporen purperbruin kleuren.
Plaatjes uitgebocht aangehecht, wittig (niet groenig), later grauwgrijs door de sporen. Sporen paarsbruin.
Steel van binnen hol, roomwit tot geelachtig, bruiner aan de basis, wat overlangs vezelig.
Vlees bleekgeel, ruikt zwak muffig, smaakt mild.
Groeit op stronken van loofbomen, vooral eiken, soms ook van naaldbomen (augustus - november). Zeer algemeen.
Kan spijsverteringsproblemen veroorzaken, net als de gewone zwavelkop.
Fam.: Strophariaceae.
Niet eetbaar |
Breedte (cm): 2-8 |
Hoogte (cm): 5-12 |