Dun, grijswit korstvormig vruchtlichaam, met afstaande, onregelmatig golvende randjes en fijnviltig oppervlak.
Aan de onderzijde van de hoedjes rimpelig, eerst wittig, later meer beige tot vleeskleurig.
Zonder onvallende geur.
Groeit (vaak helemaal rondom) op dunne takjes van loofbomen (juli - november). Zeer algemeen.
Fam.: Phanerochaetaceae.
Eetbaarheid: n.v.t.