Vingerhoed- tot klokvormig, later meer uitgespreid, wit hoedje (Ø 1-5 cm) met korrelig oppervlak en gegroefde rand.
Lamellen dicht opeen, wittig, later zwart. Sporen zwart.
Steel wit als de hoed, wollig, later kaal wordend.
Geur opvallend, carboleumachtig.
Groeit op mest van koeien en paarden of op rottende planten of hout (juli - september). Vrij algemeen.
Fam.: Physalacriadceae
(Foto's: Jac Smout, Ger Bogaers)
Niet eetbaar |
Breedte (cm): 1-5 |
Hoogte (cm): 2-10 |