Oranjebruine gebolde, later wat afgeplatte, gladde, iets kleverige hoed (Ø 5-7 cm), met ingerolde rand.
Lamellen dicht opeen, ietwat vettig, bleek blauwpaars, later roestkleurig met bleke snede. Sporee roestbruin.
Steel wittig, soms met paarsachtige tint, recht tot knotsvormig, met afgeronde voet.
Vlees wittig tot bleekgrijs, soms met blauwpaarse tinten in het onderste deel van de steel. Kleurt geel met KOH.
Zonder opvallende geur.
Groeit in naaldbossen, op rijke, vaak kalkrijke bodem, meestal bij sparren. In Nederland uiterst zeldzaam.
Fam. Cortinaceae