Gebolde tot platte hoed met aanliggende rozerode tot bruinrrode schubjes op een witte of gelige ondergrond (Ø 2-6 cm).
Plaatjes bleek okergeel tot kaneelbruin, breed aangehecht tot uitgebocht. Sporen roestbruin.
Steel als de hoed, aan de top wit of geelachtig.
Vlees witachtig, kleurt fel geel bij beschadiging. Geur onopvallend.
Groeit op schrale, zandige bodem in loofbossen bij beuken en eiken (september - oktober). Matig algemeen. Rode lijst: kwetsbaar.
Deze soort heeft sterk te lijden onder de toename van de stikstof en is daarom sterk achteruit gegaan.
Fam.: Cortinariaceae.
Foto: Fred Vermaat
Niet eetbaar |
Breedte (cm): 2-6 |
Hoogte (cm): 3-10 |