Afgeplat kussenvormig, golvend en bobbelig vruchtlichaam (Ø 3-12), hol van binnen, aanvankelijk roodbruin met witte groeirand. later zwartbruin.
Aan de onderzijde beige, via witte myceliumstrengen aan de ondergrond gehecht.
Vlees broos, later taai. Sporee kleurloos. De sporen ontkiemen bij 38-45° C.
Groeit in groepen op brandplekken in naaldbossen, maar ook parasitair op levende (jonge) bomen (juni - oktober). Matig algemeen. NRL: Bedreigd.
Fam.: Rhizinaceae
(Foto's: Ger Bogaers, Jac Smout)
Niet eetbaar |