Kegelvormige tot uitgespreide, dadelbruine hoed (Ø 2-7 cm), met spitse bult (umbo), glad oppervlak en scherpe rand.. Sterk hygrofaan.
Lamellen eerst okerbruin, later roestbruin, breed en vlak tot wat bochtig aangehecht. Sporen roestbruin.
Steel recht, overlangs vezelig, okergeel tot bruin, later met ringzone, aan de voet wat verdikt.
Vlees dun, grijsbruin. Ruikt grondig, smaakt onaangenaam.
Groeit op tussen het mos bij wilgen of bij zilverwortel (juni - augustus). Algemeen.
Fam.: Cortinariacae.
Foto: Ger Bogaers.
Niet eetbaar |