Goudgele tot oranjebruine, aanvankelijk platte of ingedeukte, later ondiep trechtervormige hoed met onregelmatig golvende rand.
Aan de onderkant geen echte plaatjes maar gevorkte plooitjes in dezelfde kleur als de hoed. Sporen okergeel.
Steel wat breder aan de top en onderaan smaller toelopend.
Vlees bleekgeel, stevig, ruikt fruitig, naar abrikozen. Bij kneuzing kan het vlees bruinig verkleuren.
Groeit vaak in groepen in loofbossen (vooral bij eiken en beuken), soms in naaldbossen op zandgronden en in de duinen (juni - december). Algemeen. Rode lijst: gevoelig.
Zeer smakelijk. Rauw enigszins scherp van smaak.
Deze soort lijkt veel op de Oranje Cantharel.
Fam.: Cantharellaceae.
(Foto: Ger Bogaers)
Eetbaar |