Eerst kegelvormige, later uitgespreide, olijfbruine tot grijsbruine hoed (Ø 15-40 mm), mat, soms donkerder in het midden, ingedeukt of met stompe umbo.
Lamellen eerst wittig, later rozig, vrij, met wit-vlokkige snede. Sporen bruinroze.
Steel wittig tot grijsachtig, overlangs fijn vezelig, soms getordeerd.
Groeit op de bodem op strooisel of begraven hout (juli - oktober). Algemeen.
Fam.: Plutaceae.
(Foto's: Ger Bogaers, Jacques Smout).
Niet eetbaar |
Breedte (cm): 1-4 |
Hoogte (cm): 4-7 |