Klein oranjerood, schijf- of schotelvormig vruchtlichaampje (Ø tot 5 mm).
Buitenzijde oranjerood, aan de rand bezet met 2 mm lange, stijve, spitse, bruinzwarte haren en aan de flanken wat kortere haren.
Zonder steel, in het midden op het substraat gehecht.
Groeit in loofbossen en op graslanden op vochtig, rottend hout of planten (april - november). Zeer algemeen.
Fam.: Pyronemataceae
Niet eetbaar |
Breedte (mm): 5-10 |
Hoogte (mm): 2-3 |