Beige tot geelbruine gewelfde tot platte hoed (Ø 2-6 cm), soms met lage umbo, met fijnvezelig oppervlak, niet splijtend.
Lamellen vrij dicht opeen, beige tot geelbruin, soms met donkerdere snede. Sporen bruin.
Steel gekleurd als de hoed of wat donkerder, roodbruinachtig, met vezelige velumresten.
Ruikt grondig of muf.
Groeit op kalkhoudende bodem, langs paden en lanen in loofbossen (vooral wilgen en berken), soms ook in naaldbossen (mei - oktober). Algemeen.
Fam.: Inocybaceae
Niet eetbaar |
Breedte (cm): 2-6 |
Hoogte (cm): 3-6 |