Bruine tot roodbruine gebolde tot uitgespreid hoed (Ø 1-4 cm), met zwakke umbo, viltig oppervlak en okerbruin aan de rand.
Lamellen aanvankelijk geel, vrij ver uiteen, bochtig en met tandje aan de steel gehecht, snede opvallend gezaagd. Sporen roestbruin.
Steel geel tot messinggeel, met bruinig lengtevezels.
Vlees zacht, gelig. Ruikt radijsachtig.
Groeit op vochtige of natte bodem in bosranden bij wilg en misschien ook bij els (september - oktober). In Nederland matig algemeen.
Fam.: Cortinariaceae.
(Foto: Ger Bogaers)
Niet eetbaar |
Breedte (cm): 1-4 |
Hoogte (cm): 2-7 |