Bleek geel, eerst beker- later schotelvormig vruchtlichaam (Ø 2-10 mm), met gladde tot ietwat gerimpeld oppervlak.
Onderzijde en rand wat bleker van kleur en eniszins pluizig. Sporen doorschijnend.
Met een 2-8 mm lange steel aan het substaat gehecht.
Groeit alleen of in groepjes op dode op de grond liggende takken van loofbomen, meestal van els of haagbeuk (juni - augustus). Zeldzaam.
Fam.: Rutstroemiaceae
(Foto's; Jac Smout)
Niet eetbaar |
Breedte (mm): 2-10 |
Hoogte (mm): 2-10 |