Goudgele tot okerbruine, aanvankelijk gebolde, later uitgespreide tot platte hoed (Ø 1-4 cm) met zijdeachig, glad oppervlak en scherpe rand.
Lamellen goudgeel, dicht bijeen, bochtig aangehecht. Sporen wit.
Steel gekleurd als de hoed of wat donkerder, recht, met fijne lengtevezels, later hol, wit wollig aan de basis.
Vlees bleekwit, smaakt melig tot bitter, ruikt melig.
Groeit in kleine groepjes meestal in naalbossen, bij fijnsparren (augustus - september). Zeldzaam (NRL: Bedreigd).
Fam.: Lyophyllaceae.
(Foto: Ger Bogaers).
Niet eetbaar |