Klein bekervormig, gelig tot geelbruin zwammetje (Ø 5-8 mm), van binnen gelig en kaal, aan de buitenzijde bedekt met witte of gelige vlokjes. Voordat de bekertjes opengaan zijn ze bedekt met een geel vlies met vezelige schubjes.
Op de bodem van het bekertje lensvormige, beige sporenkapsels (peridiolen), via een zeer dunne, wittige navelstreng verbonden aan het bekertje. Sporen kleurloos.
Groeit op dode takjes en houtsnippers in loof- en naaldbossen (juli - oktober). Algemeen. NRL: gevoelig.
Fam.: Agaricaceae.
Niet eetbaar |
Breedte (mm): 5-8 |
Hoogte (mm): 5-10 |