Gebolde tot kegelvormige hoed (Ø 4-10 cm), later uitgespreid met kleine umbo, in het centrum glad en naar de rand toe opvallend radiair rimpelig, crèmekleurig tot lichtbruin.
Lamellen dicht opeen, crèmekleurig tot bruinig. Sporen bruin.
Steel aan de basis wat dikker, vaak met hangende, vliezige ring, onderaan wat vlokkig bepoederd.
Ruikt en smaakt melig.
Groeit op houtsnippers in parken en plantsoenen. Vrij algemeen (augustus - oktober). Pas sinds 2003 in Nederland beschreven.
Men vermoedt dat de paddenstoel oorspronkelijk uit de tropen komt, omdat hij erg resistent is aan hoge temperaturen.
Fam.: Strophariaceae.
(2e foto: Ger Bogaers)
 Niet eetbaar |
.jpg)
