Gebolde tot platte, fluwelige, matte, aanvankelijke donkerbruine hoed (4-12), later grijsbruin, vaak met rozerood gekleurde barsten.
Poriƫn vrij grof, hoekig, eerst bleekgeel, later olijfgroengeel, bij kneuzing niet of zwak blauwgroen verkleurend. Sporen olijfbruin.
Steel slank, met vlammend rode delen, met lengtestrepen en zonder netwerk.
Vlees sappig, bleekgeel, zurig van smaak, niet of weinig blauw verkleurend bij kneuzing.
Geur onopvallend. Smaakt zurig. Jonge exemplaren zijn eetbaar.
Groeit bij loofbomen, in parken, vooral bij beuken en eiken (juli - november). Vrij algemeen.
Fam.: Boletaceae.
Foto: Jac Smout
Eetbaar |