Klein, oranjebruin, kegelvormig tot gebold hoedje (Ø 5-10 mm), radiair gestreept, vaak met centraal bultje (umbo).
Lamellen bleek vleeskleurig, vrij ver uiteen, met ruwe snede. Sporen oranjebruin.
Steel dun, barnsteenkleurig, aan de voet donkerder, over de hele lengte behaard (loep)
Groeit op zure bodem tussen mossen in bossen en graslanden (juni - november). Algemeen.
Fam.: Strophariaceae.
Niet eetbaar |
Breedte (cm): 5-10 |
Hoogte (cm): 1-8 |
Mosklokjes zijn over het algemeen alleen met microscopisch onderzoek met zekerheid op naam te brengen.
Opvallend microscopisch kenmerk: kegelvormige uiteinden van de steelhuidcellen.