Witte, later wat gelige tot bleek grijsbruine hoed (Ø 5-12 cm), met bobbelig en gebarsten oppervlak en vaak golvende ingerolde rand.
Aan de onderzijde fijne buisjes, wittig, gelig verkleurend bij druk. Sporen wit.
Steel kort, vaak vergroeid met andere exemplaren, naar beneden smaller toelopend.
Vlees stevig, smaakt mild
Groeit op kalkrijke bodem, in naaldbossen, vooral bij dennen en fijnsparren (augustus - november) Niet in Nederland, in België zeer zeldzaam.
Fam.: Scutigeraceae.
Eetbaar |
Breedte (cm): 5-12 |
Hoogte (cm): 5-12 |