Aanvankelijk gebolde, later vakke of ingedeukte hoed (Ø 2-6 cm) bleek rozig of gelig tot abrikooskleurig in het centrum.
Lamellen witachtig, later geel. Sporen dooiergeel.
Steel recht, wit.
Vlees broos, ruikt fruitig, smaakt mild.
Groeit zandig bodem, vooral in lanen en parken bij beuken of eiken maar ook bij naaldbomen (juli - september). Vrij algemeen.
Fam.: Russulaceae.
Foto: Jac Smout.
Eetbaar |
Breedte (cm): 2-6 |
Hoogte (cm): 2-7 |